Op den duur kwam hij hier in de regeering, wat door zijne verwantschap met de de Witten vergemakkelijkt werd. In 1640 werd hij lid van het college der veertigen, 1641 lid van den oud-raad; verder was hij eenige malen schepen, gedeputeerde ter Staten van Holland, lid van de rotterdamsche admiraliteit enz. In de factiën, te Dordrecht bestaande, hield hij niet altijd de zijde der familie de Witt; een man van grooten invloed was hij niet. In 1672 bij de regeeringsverandering werd hij gehandhaafd.
Hij had 6 dochters, waarvan ééne, Maria, als dichteres genoemd wordt en één zoon Roeland.