Gedeelde notitie |
Cornelis Aardenburg en Guurtje Jans Sonnevelt trouwden op 10 mei 1762 op het graf van Maerten van Heemskerck in de Bavokerk in Haarlem, zij ontvingen hiervoor een uitkering van fl.44:18:8 (hetgeen overeenkomt met circa twee maandsalarissen). Bron: Heemskerks krantenbericht van 3 november 1923: Bij akte van 16 april 1558 richtten Maerten Van Heemskerck (1498-1574), de schilder, en zijn vrouw een bruidenfonds op, waartoe ze de opbrengst van enige landerijen bestemden. De H.Geestmeesters (Het Armbestuur van de St.Bavokerk) te Haarlem mochten deze opbrengst jaarlijks tussen St.Lucasmarkt (2 oktober) en O.L.Vrouwe Lichtmis (2 februari) geven aan twee jonge maagden, geboren in Haarlem of Heemskerk, aan wie het goed besteed zou zijn, om haar in staat te stellen een goed huwelijk aan te gaan. Uitdrukkelijk was bepaald dat het huwelijk van het meisje op het graf van Maerten van Heemskerck in de St.Bavokerk gesloten moest worden en dat het meisje een goede deugdzame vakbekwame jonggezel, geen dronkaard zijnde, tot man moest nemen. In het testament van de schilder is het fonds ook vermeld en voor het fonds werd door de oprichter aangewezen een stuk land (later genoemd het Bruidsland) aan de Leidschevaart in de Veerpolder, en stuk land onder Haarlemmerliede bij het Vuilrak, genaamd "het Varkensland" en tenslotte een rente van 12 carolus gulden per jaar. Later is dit fonds door overschotten en een goed beheer nog aangegroeid. De executeurs H. van Wamelen en Jan van Zuren, burgemeesters van Haarlem, kwamen na de dood van Maerten voor de moeilijkheid te staan dat de weduwe van deze schilder haar goedkeuring voor de oprichting van het fonds herriep en een en ander schonk aan Th. van Zuren, die het land aanvaardde. Rechtsgeleerde adviezen wezen uit dat de herroeping van de weduwe niet van kracht was en ook Th. van Zuren schijnt zich tegen de instelling van het fonds niet te verzetten, want de eerste uitkering aan een meisje, dat op het graf van de schilder trouwde, geschiedde in 1582 en bedroeg fl.45,--, werd bedrag spoedig groter werd. Niet altijd, maar wel meermalen, zo vertelt de Haarlemse geschiedschrijver Gonnet, waren er twee meisjes die zo'n bruidschat kregen. In 1647 was de bruidsschat aangegroeid tot 137 gulden en 14 stuivers voor ieder meisje, en in 1656 werd het maximum bereikt van 164 gulden aan één huwend meisje. Heel langzaam verminderden de inkomsten tot zij in 1756 zuiver beliepen 89 gulden en 17 stuivers. Men heeft toen de uitkering voor de toekomst bepaald op een vaste som van 44 gulden en 18 stuivers, maar dit geld bleef meermalen onaangeroerd, omdat zich ook maar niet één echtpaar in de gestelde tijd aanmeldde. Slecht in 1753, 1755, 1757, 1762, 1764 en 1776 had de plechtigheid eenmaal plaats en op 19 november 1787 werd het laatste huwelijk gesloten op het graf van Maerten van Heemskerck, die verwacht had dat zijn stichting zou blijven bestaan tot het einde der wereld. (Zie ook het boek "Heemskerk onderweg van verleden naar heden (blz.162)"). |